dinsdag 6 maart 2012

NedCar nieuwe stijl

NedCar duurzaam moderniseren ?
Aannames:
- Ons huidige productivisme (vnl. geldgedreven) is bezig de biosfeer – ons huis – onherstelbaar te beschadigen en de voor ons noodzakelijke grondstoffen op te maken.
- De kapitale systeemfout in de economie van nu is de noodzaak tot verbruiken (‘consumentenvertrouwen’) om de bedrijven, in de tang van groeidwang, aan de praat te houden. Even absurd als schadelijk.
- De economie is veranderbaar. Zij was er een gericht op de vraag, werd er een van het aanbod, ja opdring. Voor onze overleving en van het bij ons horende leven moeten we terug – beter: vooruit! – naar een economie van de vraag - een vraag, weten we nu, die binnen milieugrenzen blijft. (Dus ook het aantal auto’s!)
- De tijd kruipt nu snel naar de 'groene' ideeën toe. Deze tijd vraagt om drastische omvormingen. Wijffels: "We moeten niet ons tijdperk vernieuwen, maar naar een nieuw tijdperk." Dat gaat verder dan de bedrijvigheid vergroenen.

Zou het mogelijk zijn om daar in Born (kleine?) elektrische auto’s te maken, vooral voor de Nederlandse (en ev. Belgische en Rijnland-Westfaalse) markt?
In navolging van de Daf’s? In een sfeer zoals er was met de eerste Volkswagen of T-Ford.
Als adept van regionalisering van de economie, is het daarbij voor mij dan: ‘Koop Nederlandse Waar!’
Met een markt met 16 miljoen mensen – levensvatbaar? (Enige protectie als tegenwicht tegen de nu zwaar, neoliberaal beschermde kapitaalstromen! Keynes: Make goods homespun as much as possible.) (Leuk oud woord uit een textielnatie.)
In mijn idee van een moderne, geflexibiliseerde economie (een verantwoorde vraag bedienend, niet meer een geldgedreven opdring-economie) zou die fabriek eerst moeten voorzien in de vraag, en dan op een lager pitje verder draaien op de vervangende vraag, reparatie en innovatie. Vele werkers zouden dan in de regio neven-banen (dus betaald) moeten hebben. Trekt de vraag aan, bijv. vanwege een nieuw model, dan kan het personeelsbestand weer omhoog.
Zo zouden in mijn idee álle bedrijven moeten gaan werken die een elastische, fluctuerende vraag bedienen. En het flex-werken moet werkelijk het algemene, normale patroon worden; dan wel met inkomenszekerheid – iedereen ergens aan het werk - in plaats van baanzekerheid. Het is mijn idee van het bevrijden van de bedrijvigheid, namelijk van de groeidwang. Hoofddoel: de Aarde en de grondstoffen sparen. En het werken voor ondernemers en werkers ont-stressen. (Ik ben wel altijd van het flink aanpoten, hoor!) (Weer zo’n aardig oud woord…)
Het gaat mij ook om het bevorderen van weer meer ‘maken’ in ons land, en van gelegenheden voor technologie-behoud en -ontwikkeling. In dit geval wellicht samen met de TH-Eindhoven of Delft.
Het betreft dus een op de toekomst voorbereid bedrijf, niet langer afhankelijk van stijgende output e,d,
Integendeel: bestand tegen schommelingen.
Door een nauwere band tussen geldschieters en bedrijf; het geld wat vaster in het bedrijf zittend.
Niet meteen faillissement (=kapitaalverlies) bij een dip die wat aanhoudt. (Het woord dip is dan ook niet meer juist. Integendeel: spaart de Aarde, draagvlak van elke economie. En wat minder stress of eentonigheid bij de werkers. Moet dus een positieve connotatie krijgen!)
De band tussen investeerders of leners kan bestaan uit een stichting waar zij samen met het bedrijf inzitten. Of de aandelen komen bij de provincie of de staat. Of ‘onze’ ABN-AMRO. Of….?
Een deel van de werkers, tijdelijk overbodig, hebben vaste nevenbanen. Vele mensen kunnen meer, zijn actieve en bedreven doe-het-zelvers, kunnen chaufferen, tuinieren, begeleiden op het sportveld, helpen opvoeden. De ontwikkeling van ambachten is ook belangrijk. De werkers kunnen, indien nodig, ingezet worden in overleg met de gemeente waar zij wonen, voor zorgtaken, in het onderwijs, buurtwerk, onderhoud e.d. Het onderscheid tussen hoog- en laagwaardig werk moet nodig herzien worden. En wordt hier de discussie over een algemeen basiskomen actueel?
Afijn, een bedrijf, dus, primair rustend op de nationale vraag, en regionaal ingebed.
Kapitaal getemd, de bedrijvigheid bevrijd.

Sleutelwoord; flexibilisering van de bedrijvigheid. Haar bevrijding ook, namelijk van de groeidwang.
Flexibele investerings- en leenbeloning, flexibele werkers.
Ik heb daar al veel over geschreven. Oa. in een oude brochure waarbij de toen CNV-baas Westerlaken nog het voorwoord had geschreven. (1994)
NedCar nieuwe stijl als experiment? Als proef? Juist in een krimpgebied, dat het daar anders zal worden?
Om met Balkenende (hij vanuit een bolide?) uit te roepen: leve de VOC-mentaliteit!

Willem Hoogendijk febr. 2012.

Verbonden aan de Stichting Aarde (aarde.org), lid van de denktank Voor de Verandering (globalternatives.nl), lid van de groep rond het Franse blad Entropia, geheel gewijd aan ‘décroissance’ en meewerkend aan de Alliantie Fair & Green Deal (platformdse.org), werkgroep i.o. ‘Krimp een Uitkomst?’

Terug naar de fifties/sixties?

Ot en Sien samenleving

Op het Springtijfestival (IMSA, Terschelling, sept. 2010) werd mij gevraagd om een beeld van de duurzame maatschappij. Als tegenwicht voor de optimistische techneuten en opgewekte groene doorgroeiers zei ik (een apostel van de krimp): een Ot-en-Sien samenleving. Er was geen boegeroep, maar wel geluiden van verontwaardiging en hilariteit.
Voor wie deze figuren uit een oud kinderboek niks zeggen: ik herinner me iets van kindertjes die op een vrij lege weg of straat tollen en knikkeren. Lage huizen met tuintjes. Idyllisch. Periode? Laten we zeggen: geschreven rond 1935. (Hadden ze ook iets te maken met Dik Trom? Ook zo’n kinderfiguur uit die tijd. Ander boek?)
Later bedacht ik me hoeveel maak-industrie er toen tegelijk nog was: we bouwden grote schepen, spoorwagons, vliegtuigen zelfs, de Rotterdamse haven liep al lekker, in Twente en Brabant draaiden nog textielfabrieken, we mijnden steenkool en de landbouw was nog divers.
Kijk eens in oude fotoboeken. Toen was er best veel politie overal op straat, en op het station waren er kruiers, ‘witkielen’ die hielpen met de bagage. Chauffeurs hadden bijrijders. De post werd twee- of zelfs driemaal per dag bezorgd. Er was overal veel personeel. Een leraar van een middelbare school verdiende genoeg om een intern dienstmeisje te hebben. (Zijn vrouw werkte niet, was vooral moeder en runde het huishouden.)
!935? In de fifties, dus na WO II, was het ook nog zo. Dat had ik beter kunnen zeggen: rond 1960. We waren toen al een erg rijk land, deden het echter met de helft van de energie die we nu vebruiken. Met materaal werd ook veel langer gedaan.

Mijn grote vraag: hoe was dit allemaal mogelijk?
En we leefden toen nog niet eens van de aardgasbel!
Wat ging er mis?
Economen, sociologen – graag antwoord.

Jan Blokker zei in de docu over hem: het was toen nog een vrij geëgaliseerde maatschappij.
De salarisverschillen waren nog niet wat ze nu zijn.
Nog even een herinnering inzake de omgang met materiaal: bij mijn niet-arme en niet-gierige grootouders werden de papieren boterhamzakjes na gebruik leeg gemaakt van de kruimels, opgevouwen en opgeborgen voor hergebruik. En bij het gaan eten in de eetkamer, gingen de lampen in de huiskamer uit. Nogmaals: welvarende, niet-schraperige, ja, royale mensen. Mijn ouders hadden ook nog die mentaliteit en omgang met de dingen.

Graag een verklaring.
En op naar die rustige Ot-en-Sien maatschappij, met weer veel maak-bedrijvigheid. Of beter: naar de Sixties van de vorige eeuw!

Willem Hoogendijk
December 2010
wh@aarde.org

PS Desgevraagd, opperde John Huige, van het Platform DSE, dat een oorzaak van de verandering zou kunnen zijn de enorme ontwikkeling van de consumptiegoederen-kant.
Verder gingen de lonen en de belasting daarop flink omhoog, mede of vooral om de groter wordende verzorgingsstaat te betalen.

Kapitale econ. systeemfout

Kapitale economische systeemfout: de verbruiksnoodzaak

Beetje verkort geplaatst in de Volkskrant van 3 maart 2012, blz. 32

Bij het World Economic Forum in Davos is het kapitalisme besproken: deugt het of niet?
Ja, zeiden de ondernemers. Nee, vonden de vakbondsmensen. Het is maar wat je onder kapitalisme verstaat. Laten we naar de situatie van nu kijken.
Onze economie is aan het kwakkelen of zelfs krimpen. Het ach-en-wee klinkt ook elders. Haperende verdienmachines betekenen minder consumptieve bestedingen, overheidsuitgaven en pensioengeld en meer werkloosheid. Ligt de oorzaak bij de kredietcrisis, uitgelopen op een algehele financiële malaise, of zijn er diepere oorzaken? Het kapitalistische systeem is immers zo totalitair dat het ook ons economisch beschouwen verkokerd heeft. De media lopen over van de economen, industriëlen en beleidsmensen die het consumentenvertrouwen willen herstellen en de economie weer opkrikken. Begrijpelijk van ondernemers, beleidsmakers en politici vanwege hun vastzitten aan de status quo, maar verbazend dat nog zo weinig economen vraagtekens zetten bij een systeem waarin verbruikt moet worden om de boel draaiend te houden. Ziedaar de mijns inziens kapitale systeemfout in de huidige economie die niet gezien wordt, laat staan in Davos ter sprake komt.
Vroeger hadden we economische bedrijvigheid die de vraag volgde. Bedrijven fluctueerden met de schommelingen van de vraag. Vele werkers waren navenant flexibel. Vervolgens ging de rol van het geld toenemen, met name de geldaccumulaties uit de handel. Om deze te vermeerderen gingen de eigenaren ervan produceren. De kooplieden werden fabrikanten, de werkplaatsen fabrieken. Onder druk van deze investeringen die moesten renderen ontstond de continue productie met een toegenomen arbeidsspecialisatie. De waren moesten afgezet worden, dus de vraag gestimuleerd. De vraageconomie was er een van het aanbod geworden.
Andere groeifactor was een toenemende en zich emanciperende bevolking. Kelderwoningen werden Wibaut-appartementen en deze later weer doorzonhuizen. Fossiele brandstoffen dreven de alsmaar verbeterde machines aan. Belangrijke groeistimulans werd ook de bancaire geldschepping; dat kredietgeld ging qua volume het gewone geld vele malen overtreffen. Er ontstond een productiesysteem onderworpen aan groeidwang dat het moest hebben van reclame en marketing, verminderde kwaliteit en de algehele culturele omhelzing van innovatie en groei: meer, nieuwer, sneller. Duizenden jaren van spaarzaam omgaan met energie en materiaal kreeg het pejoratieve stempel van ouderwets. Best begrijpelijk ook, gezien het toegenomen comfort en een veelheid van arbeidsbesparende vernieuwingen. Ongeveer iedereen had het beter gekregen dan zijn grootouders en de ervaringen met een planeconomie in een één-partijsysteem waren niet best. Leve het vrije ondernemen en het kapitalistische groeisysteem.

Kapitaal dominant

Maar is alles wel rozengeur en maneschijn? In de economie van het aanbod, ja de opdring, zijn de bedrijven zo ‘mono’ (maar één soort product), grootschalig en overspannen geworden dat er niks mis mag gaan of er is trammelant. Een dip in de afzet die even aanhoudt, of er dreigt faillissement. De volatiliteit van aandeelhouders en andere investeerders speelt daarbij een grote rol. Het personeel zal zich ook verzetten tegen ontslag, maar de factor Arbeid is toch altijd nog de zwakkere van de factor Kapitaal. Als die uit de onderneming stapt, is het einde verhaal.
Van dienaar was het geld meester geworden. Dat werd echter verhuld in de klassieke theorie die leerde dat het geld vooral een facilitator was. Maar de onzichtbare hand van de markt was de zichtbare vuist van het kapitaal geworden. Bovendien heeft het kapitalisme onze mentaliteit zo ‘ego’ gekneed dat deze vervolgens dient voor zijn eigen legitimatie.
Het productiegeweld heeft een overeenkomstig consumptiegeweld nodig en oefent een rampzalige druk uit op de biosfeer. De mensheid is bezig met een suïcidale aanslag op haar eigen draagvlak. De Aarde kreunt steeds luider, maar wij horen het niet door ons vastzitten aan de zorgen van alle dag en, bij de welgestelden, de geneugten van alle dag. Op het dek van de Titanic wordt vrolijk de in de spektakelmaatschappij ontstane verdoofcultuur omhelsd.
Geld dat moet groeien, fabrieken die dus alsmaar moeten draaien, de consumptie die dus navenant op peil moet worden gehouden – ziedaar de absurde toestand van een verkwistende en tegelijk aantrekkelijke spullencultuur. De econoom Schumpeter deed er met zijn creatieve destructie nog opgewekt een roze strik omheen. Dit alles werd nog eens enorm versterkt door de bancaire geldschepping en de consumptieve kredietverlening.
Bij de groenen en maatschappijcritici werd al vroeg gesproken over een balloneconomie die eens zou barsten. Zij gingen streven naar een gekalmeerde, groene en meer sociale economie om een crash te vermijden. Nu gaan we toch die crash beleven die een depressie kan worden omdat de economische verwevenheid en kwetsbaarheid groot zijn, groter dan rond 1930. Even ergens een dalende afzet en er is elders ook ellende. Een depressie zit eraan te komen, of een lange stagnatie zoals Japan kende.

Flexibilisering

Men is nu enthousiast over zonnepanelen, elektrische auto’s en cradle-to-cradle. Maar in een groeisysteem zijn zulke op zich nuttige technische middelen geheel onvoldoende en zelfs bedrieglijk want zij beletten het zicht op de noodzakelijke Grote Afslanking. Duurzaamheidsvoorman Herman Wijffels: we moeten niet ons tijdperk vernieuwen maar naar een nieuw tijdperk. Een doeltreffende aanpak moet dus dieper ingrijpen. We zouden ons dan allereerst moeten bevrijden van de groeidwang en de gevolgen ervan: de afzetdwang en de verbruiksnoodzaak. We moeten dringend van een aanbod- en opdringeconomie naar een economie afgesteld op de vraag. Een vraag, weten we nu, die rigoureus binnen de milieugrenzen blijft.
Het sleutelwoord is flexibilisering. Bedrijven moeten soepeler kunnen draaien, de vaak schommelende vraag volgend. Minder verkocht, dan niet algauw failliet -kapitaalvernietiging- maar op een lager pitje door, met minder mensen. Trekt de vraag weer aan, dan kan het bedrijf door met een weer grotere bezetting. Dat vraagt om een flexibele organisatie van de werkgelegenheid. Vele werkers hebben dan naast hun hoofdbaan een of meer bijbanen - een diversifiëring van hun loonbronnen. Inkomenszekerheid komt in plaats van baanzekerheid. De meeste mensen kunnen meer: tuinieren, chaufferen, voorlezen, kleren maken, knutselen en bouwen (het legioen der doe-‘t-zelvers!), koken, helpen met oogsten, sjouwen, steunkousen aanleggen. De discussie over een basisinkomen wordt relevant. Er zijn natuurlijk ook vele werkers die continu moeten blijven presteren in een en dezelfde baan voor producten als brood en melk, water en energie, zorg, onderwijs, veiligheid en justitie, wegwerpluiers en wc-papier.
De groeidruk op de onderneming komt nog sterker van het bedienen van de geldschieters. Voor vele ondernemers is de economie een commando-economie, zoals men de staatssocialistische planeconomieën placht te kwalificeren. Die groeidruk kan verminderd worden door eveneens de kapitaalbeloning te flexibiliseren: minder afgezet, dan ook minder geld naar de financiers. Er dient dan een sterkere koppeling te zijn tussen investeerders en bedrijf dan nu het geval is, zeker met de huidige grote aandelenmobiliteit. Er wordt wel gedacht aan de stichtingsstructuur waarin dan beide partijen zitten. Flexibilisering van de economie zal een bevrijding betekenen van de ondernemer en de bedrijven, namelijk een verlossing van de groeidwang en de absurditeit van het in de ratrace voortdurend maximaal moeten produceren en afzetten. Dan komt er werkelijk ruimte voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. In feite is er dan een algehele bevrijding van de bedrijvigheid.

Kalmering en relokalisering

Het herstellen van de biosfeer en haar functies en voorraden vraagt om een flinke kalmering en relokalisering van de economie. Het driftige heen en weer bewegen van goederen en mensen is onwenselijk en onhoudbaar. Keynes adviseerde al goederen zoveel mogelijk thuis te maken. (Hij voegde er nog iets interessants aan toe gezien de huidige crisis: houd vooral de financiering in de eerste plaats nationaal.) Regionalisering krijgt van de vrijhandelaars algauw het zwarte etiket van protectionisme, maar als er nu íets in het neoliberale systeem zwaar geprotegeerd wordt, zijn het de begerige, over de hele Aarde ongeremd heen en weer vliegende kapitalen. « Het kapitaal stroomt de hele wereld over op zoek naar de hoogste opbrengst. » signaleerde Bolkestein al vroeg (Volkskrant, 21-1-1984). Een meer eigenstandige economie – minder im- en export afhankelijk– is heilzaam voor ons land. Onze grote buren hebben daar veel meer van over weten te houden en zijn daardoor minder kwetsbaar voor schaarsten, dure olie, ziekten en andere kinken in de kabel.
De gezondmaking en weerstandsverhoging van de economie impliceert de ontwikkeling van importvervangende bedrijvigheid en de uitbreiding van blauwe-boorden arbeid en ambachten. Dit kan in een ‘thuissector’ onder de officiële bedrijvigheid van baggeren, containers overladen en het exporteren van zuivel en chips. In de thuis- of basissector zou de hoofdactiviteit biologische land- en tuinbouw moeten zijn, met daarbij zoveel mogelijk eigen energieopwekking, hergebruik en herstel van natuur en platteland. ‘Eetbare steden’ en vergroende en nijver geworden buurten waarin zoveel mogelijk mensen naar vermogen productief zijn geworden in een economie op menselijk maat. De basissector zal ook alle werkers kunnen opvangen die nog voortdurend uit de officiële, aan de mondiale ratrace deelnemende sector gestoten zullen worden.
De werkdiversifiërung zal verschillen van het flexwerken zoals nu voorgestaan door de werkgevers, gevangenen van de huidige economie. De werkafwisseling –een wens van vele werkers, vooral de jongere– zou plaats moeten vinden in de context van verdere emancipatie, meer collectieve zelfsturing en dus van een economie die steeds meer van de mensen zelf wordt. Dat ligt in de lijn van onze geschiedenis. De gang naar een politieke democratie zou vervolgd kunnen worden met een economische democratie. Dan wel graag met verdiept milieubesef!
Afgezien van het handhaven van groene en sociale regels voor bedrijven en meer controle op de banken kan de officiële sector beter nog even met rust gelaten worden. Anders is er teveel ontreddering ineens. Een in de samenleving ingebedde sociale markteconomie met flink wat collectieve sturing en het geld als dienaar – wie wil kan het gerust kapitalisme blijven noemen. In zulke meer eigenstandige lokale economieën in Europa kan een balans tussen individueel ondernemerschap en collectieve planning ontwikkeld worden en ook een levendige onderlinge handel. De noodzaak tot een harde concurrentie met opkomende landen als China, India en Brazilië kan drastisch afnemen. Sterker: zo’n tot inkeer gekomen Europa kan een voorbeeld worden voor de nieuwe aanstormers: verander van koers voor het te laat is.
Utopisch? Het is utopisch te menen de oude economie voort te kunnen zetten en te rekenen op technische oplossingen. De man met de hamer wordt het opraken van grondstoffen en het disfunctioneren van de biosfeer zoals wij die nodig hebben om te bestaan. Wat meer is, de ingrediënten voor de economische gezondmaking zijn al overal in de wereld als hoopvolle plantjes opgekomen uit de scheuren in het huidige financieel-economische systeem. De nieuwe maatschappij wordt in de oude geboren. De huidige crisis kan, zoals in de judosport, prachtig aangewend worden voor de voor ons overleven noodzakelijke economische ombuiging. Misschien iets voor Davos volgend jaar.

--------------------

Mr Willem Hoogendijk is werkzaam bij de Stichting Aarde en lid van de werkgroep Voor de Verandering en de groep rond het Franse tijdschrift Entropia, geheel gewijd aan krimp.

Van verbruiksnoodzaak naar vraageconomie

Kapitale economische systeemfout: de verbruiksnoodzaak

Beetje verkort geplaatst in de Volkskrant van 3 maart 2012, blz. 32

Bij het World Economic Forum in Davos is het kapitalisme besproken: deugt het of niet?
Ja, zeiden de ondernemers. Nee, vonden de vakbondsmensen. Het is maar wat je onder kapitalisme verstaat. Laten we naar de situatie van nu kijken.
Onze economie is aan het kwakkelen of zelfs krimpen. Het ach-en-wee klinkt ook elders. Haperende verdienmachines betekenen minder consumptieve bestedingen, overheidsuitgaven en pensioengeld en meer werkloosheid. Ligt de oorzaak bij de kredietcrisis, uitgelopen op een algehele financiële malaise, of zijn er diepere oorzaken? Het kapitalistische systeem is immers zo totalitair dat het ook ons economisch beschouwen verkokerd heeft. De media lopen over van de economen, industriëlen en beleidsmensen die het consumentenvertrouwen willen herstellen en de economie weer opkrikken. Begrijpelijk van ondernemers, beleidsmakers en politici vanwege hun vastzitten aan de status quo, maar verbazend dat nog zo weinig economen vraagtekens zetten bij een systeem waarin verbruikt moet worden om de boel draaiend te houden. Ziedaar de mijns inziens kapitale systeemfout in de huidige economie die niet gezien wordt, laat staan in Davos ter sprake komt.
Vroeger hadden we economische bedrijvigheid die de vraag volgde. Bedrijven fluctueerden met de schommelingen van de vraag. Vele werkers waren navenant flexibel. Vervolgens ging de rol van het geld toenemen, met name de geldaccumulaties uit de handel. Om deze te vermeerderen gingen de eigenaren ervan produceren. De kooplieden werden fabrikanten, de werkplaatsen fabrieken. Onder druk van deze investeringen die moesten renderen ontstond de continue productie met een toegenomen arbeidsspecialisatie. De waren moesten afgezet worden, dus de vraag gestimuleerd. De vraageconomie was er een van het aanbod geworden.
Andere groeifactor was een toenemende en zich emanciperende bevolking. Kelderwoningen werden Wibaut-appartementen en deze later weer doorzonhuizen. Fossiele brandstoffen dreven de alsmaar verbeterde machines aan. Belangrijke groeistimulans werd ook de bancaire geldschepping; dat kredietgeld ging qua volume het gewone geld vele malen overtreffen. Er ontstond een productiesysteem onderworpen aan groeidwang dat het moest hebben van reclame en marketing, verminderde kwaliteit en de algehele culturele omhelzing van innovatie en groei: meer, nieuwer, sneller. Duizenden jaren van spaarzaam omgaan met energie en materiaal kreeg het pejoratieve stempel van ouderwets. Best begrijpelijk ook, gezien het toegenomen comfort en een veelheid van arbeidsbesparende vernieuwingen. Ongeveer iedereen had het beter gekregen dan zijn grootouders en de ervaringen met een planeconomie in een één-partijsysteem waren niet best. Leve het vrije ondernemen en het kapitalistische groeisysteem.

Kapitaal dominant

Maar is alles wel rozengeur en maneschijn? In de economie van het aanbod, ja de opdring, zijn de bedrijven zo ‘mono’ (maar één soort product), grootschalig en overspannen geworden dat er niks mis mag gaan of er is trammelant. Een dip in de afzet die even aanhoudt, of er dreigt faillissement. De volatiliteit van aandeelhouders en andere investeerders speelt daarbij een grote rol. Het personeel zal zich ook verzetten tegen ontslag, maar de factor Arbeid is toch altijd nog de zwakkere van de factor Kapitaal. Als die uit de onderneming stapt, is het einde verhaal.
Van dienaar was het geld meester geworden. Dat werd echter verhuld in de klassieke theorie die leerde dat het geld vooral een facilitator was. Maar de onzichtbare hand van de markt was de zichtbare vuist van het kapitaal geworden. Bovendien heeft het kapitalisme onze mentaliteit zo ‘ego’ gekneed dat deze vervolgens dient voor zijn eigen legitimatie.
Het productiegeweld heeft een overeenkomstig consumptiegeweld nodig en oefent een rampzalige druk uit op de biosfeer. De mensheid is bezig met een suïcidale aanslag op haar eigen draagvlak. De Aarde kreunt steeds luider, maar wij horen het niet door ons vastzitten aan de zorgen van alle dag en, bij de welgestelden, de geneugten van alle dag. Op het dek van de Titanic wordt vrolijk de in de spektakelmaatschappij ontstane verdoofcultuur omhelsd.
Geld dat moet groeien, fabrieken die dus alsmaar moeten draaien, de consumptie die dus navenant op peil moet worden gehouden – ziedaar de absurde toestand van een verkwistende en tegelijk aantrekkelijke spullencultuur. De econoom Schumpeter deed er met zijn creatieve destructie nog opgewekt een roze strik omheen. Dit alles werd nog eens enorm versterkt door de bancaire geldschepping en de consumptieve kredietverlening.
Bij de groenen en maatschappijcritici werd al vroeg gesproken over een balloneconomie die eens zou barsten. Zij gingen streven naar een gekalmeerde, groene en meer sociale economie om een crash te vermijden. Nu gaan we toch die crash beleven die een depressie kan worden omdat de economische verwevenheid en kwetsbaarheid groot zijn, groter dan rond 1930. Even ergens een dalende afzet en er is elders ook ellende. Een depressie zit eraan te komen, of een lange stagnatie zoals Japan kende.

Flexibilisering

Men is nu enthousiast over zonnepanelen, elektrische auto’s en cradle-to-cradle. Maar in een groeisysteem zijn zulke op zich nuttige technische middelen geheel onvoldoende en zelfs bedrieglijk want zij beletten het zicht op de noodzakelijke Grote Afslanking. Duurzaamheidsvoorman Herman Wijffels: we moeten niet ons tijdperk vernieuwen maar naar een nieuw tijdperk. Een doeltreffende aanpak moet dus dieper ingrijpen. We zouden ons dan allereerst moeten bevrijden van de groeidwang en de gevolgen ervan: de afzetdwang en de verbruiksnoodzaak. We moeten dringend van een aanbod- en opdringeconomie naar een economie afgesteld op de vraag. Een vraag, weten we nu, die rigoureus binnen de milieugrenzen blijft.
Het sleutelwoord is flexibilisering. Bedrijven moeten soepeler kunnen draaien, de vaak schommelende vraag volgend. Minder verkocht, dan niet algauw failliet -kapitaalvernietiging- maar op een lager pitje door, met minder mensen. Trekt de vraag weer aan, dan kan het bedrijf door met een weer grotere bezetting. Dat vraagt om een flexibele organisatie van de werkgelegenheid. Vele werkers hebben dan naast hun hoofdbaan een of meer bijbanen - een diversifiëring van hun loonbronnen. Inkomenszekerheid komt in plaats van baanzekerheid. De meeste mensen kunnen meer: tuinieren, chaufferen, voorlezen, kleren maken, knutselen en bouwen (het legioen der doe-‘t-zelvers!), koken, helpen met oogsten, sjouwen, steunkousen aanleggen. De discussie over een basisinkomen wordt relevant. Er zijn natuurlijk ook vele werkers die continu moeten blijven presteren in een en dezelfde baan voor producten als brood en melk, water en energie, zorg, onderwijs, veiligheid en justitie, wegwerpluiers en wc-papier.
De groeidruk op de onderneming komt nog sterker van het bedienen van de geldschieters. Voor vele ondernemers is de economie een commando-economie, zoals men de staatssocialistische planeconomieën placht te kwalificeren. Die groeidruk kan verminderd worden door eveneens de kapitaalbeloning te flexibiliseren: minder afgezet, dan ook minder geld naar de financiers. Er dient dan een sterkere koppeling te zijn tussen investeerders en bedrijf dan nu het geval is, zeker met de huidige grote aandelenmobiliteit. Er wordt wel gedacht aan de stichtingsstructuur waarin dan beide partijen zitten. Flexibilisering van de economie zal een bevrijding betekenen van de ondernemer en de bedrijven, namelijk een verlossing van de groeidwang en de absurditeit van het in de ratrace voortdurend maximaal moeten produceren en afzetten. Dan komt er werkelijk ruimte voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. In feite is er dan een algehele bevrijding van de bedrijvigheid.

Kalmering en relokalisering

Het herstellen van de biosfeer en haar functies en voorraden vraagt om een flinke kalmering en relokalisering van de economie. Het driftige heen en weer bewegen van goederen en mensen is onwenselijk en onhoudbaar. Keynes adviseerde al goederen zoveel mogelijk thuis te maken. (Hij voegde er nog iets interessants aan toe gezien de huidige crisis: houd vooral de financiering in de eerste plaats nationaal.) Regionalisering krijgt van de vrijhandelaars algauw het zwarte etiket van protectionisme, maar als er nu íets in het neoliberale systeem zwaar geprotegeerd wordt, zijn het de begerige, over de hele Aarde ongeremd heen en weer vliegende kapitalen. « Het kapitaal stroomt de hele wereld over op zoek naar de hoogste opbrengst. » signaleerde Bolkestein al vroeg (Volkskrant, 21-1-1984). Een meer eigenstandige economie – minder im- en export afhankelijk– is heilzaam voor ons land. Onze grote buren hebben daar veel meer van over weten te houden en zijn daardoor minder kwetsbaar voor schaarsten, dure olie, ziekten en andere kinken in de kabel.
De gezondmaking en weerstandsverhoging van de economie impliceert de ontwikkeling van importvervangende bedrijvigheid en de uitbreiding van blauwe-boorden arbeid en ambachten. Dit kan in een ‘thuissector’ onder de officiële bedrijvigheid van baggeren, containers overladen en het exporteren van zuivel en chips. In de thuis- of basissector zou de hoofdactiviteit biologische land- en tuinbouw moeten zijn, met daarbij zoveel mogelijk eigen energieopwekking, hergebruik en herstel van natuur en platteland. ‘Eetbare steden’ en vergroende en nijver geworden buurten waarin zoveel mogelijk mensen naar vermogen productief zijn geworden in een economie op menselijk maat. De basissector zal ook alle werkers kunnen opvangen die nog voortdurend uit de officiële, aan de mondiale ratrace deelnemende sector gestoten zullen worden.
De werkdiversifiërung zal verschillen van het flexwerken zoals nu voorgestaan door de werkgevers, gevangenen van de huidige economie. De werkafwisseling –een wens van vele werkers, vooral de jongere– zou plaats moeten vinden in de context van verdere emancipatie, meer collectieve zelfsturing en dus van een economie die steeds meer van de mensen zelf wordt. Dat ligt in de lijn van onze geschiedenis. De gang naar een politieke democratie zou vervolgd kunnen worden met een economische democratie. Dan wel graag met verdiept milieubesef!
Afgezien van het handhaven van groene en sociale regels voor bedrijven en meer controle op de banken kan de officiële sector beter nog even met rust gelaten worden. Anders is er teveel ontreddering ineens. Een in de samenleving ingebedde sociale markteconomie met flink wat collectieve sturing en het geld als dienaar – wie wil kan het gerust kapitalisme blijven noemen. In zulke meer eigenstandige lokale economieën in Europa kan een balans tussen individueel ondernemerschap en collectieve planning ontwikkeld worden en ook een levendige onderlinge handel. De noodzaak tot een harde concurrentie met opkomende landen als China, India en Brazilië kan drastisch afnemen. Sterker: zo’n tot inkeer gekomen Europa kan een voorbeeld worden voor de nieuwe aanstormers: verander van koers voor het te laat is.
Utopisch? Het is utopisch te menen de oude economie voort te kunnen zetten en te rekenen op technische oplossingen. De man met de hamer wordt het opraken van grondstoffen en het disfunctioneren van de biosfeer zoals wij die nodig hebben om te bestaan. Wat meer is, de ingrediënten voor de economische gezondmaking zijn al overal in de wereld als hoopvolle plantjes opgekomen uit de scheuren in het huidige financieel-economische systeem. De nieuwe maatschappij wordt in de oude geboren. De huidige crisis kan, zoals in de judosport, prachtig aangewend worden voor de voor ons overleven noodzakelijke economische ombuiging. Misschien iets voor Davos volgend jaar.

--------------------

Mr Willem Hoogendijk is werkzaam bij de Stichting Aarde en lid van de werkgroep Voor de Verandering en de groep rond het Franse tijdschrift Entropia, geheel gewijd aan krimp.